- Export
- Short link
- Subscribe to the case
- Get notified by email when the case is updated
- Get notified by RSS when the case is updated
- Share this page onTwitterFacebookLinkedin
- NL Nederlands
Machine translations can contain errors potentially reducing clarity and accuracy; the Ombudsman accepts no liability for any discrepancies. For the most reliable information and legal certainty, please refer to the source version in English linked above.
For more information please consult our language and translation policy.
Besluit van de Europese Ombudsman tot afsluiting van zijn onderzoek naar klacht 676/2008/RT tegen de Europese Commissie
Decision
Case 676/2008/RT - Opened on Friday | 28 March 2008 - Recommendation on Monday | 27 October 2008 - Special report on Friday | 28 March 2008 - Decision on Wednesday | 07 July 2010
Klager is een niet-gouvernementele organisatie die actief is op het gebied van milieubescherming. Op 1 maart 2007 heeft hij de Commissie verzocht om toegang tot informatie en documenten in verband met vergaderingen tussen de Commissie en vertegenwoordigers van autofabrikanten, tijdens welke de aanpak van de Commissie ten aanzien van de kooldioxide-emissies van auto's is besproken. De Commissie heeft slechts gedeeltelijke toegang tot de gevraagde documenten verleend. Zij weigerde toegang te verlenen tot drie brieven van Porsche AG aan voormalig vicepresident Verheugen, op grond dat de openbaarmaking ervan de bescherming van de commerciële belangen van Porsche AG zou ondermijnen.
Klager was niet tevreden met het standpunt van de Commissie en wendde zich daarom tot de Ombudsman.
In de loop van het onderzoek van de Ombudsman handhaafde de Commissie haar standpunt. Na een inspectie van de betrokken documenten deed de Ombudsman op 27 oktober 2008 een ontwerpaanbeveling aan de Commissie om de Commissie volledige toegang te verlenen tot de drie brieven die Porsche AG aan voormalig vicevoorzitter Verheugen had gestuurd, of te overwegen deze gedeeltelijk openbaar te maken.
De Commissie heeft pas op 11 maart 2010, dat wil zeggen bijna 15 maanden na de door de Ombudsman overeenkomstig artikel 228 VWEU vastgestelde termijn van drie maanden, op de ontwerpaanbeveling van de Ombudsman geantwoord. Ondertussen diende de Ombudsman een speciaal verslag in bij het Parlement over het verzuim van de Commissie om binnen de bovengenoemde termijn op zijn ontwerpaanbeveling te antwoorden.
In haar antwoord heeft de Commissie ingestemd met het verlenen van gedeeltelijke toegang tot de drie brieven van Porsche AG aan voormalig vicevoorzitter Verheugen. Zij was echter van mening dat de niet-openbaar gemaakte delen onder de uitzondering inzake de bescherming van de commerciële belangen van Porsche AG vielen.
De Ombudsman was van mening dat de Commissie geen overtuigende aanvullende toelichtingen met betrekking tot de afzonderlijke feiten van de zaak had verstrekt ter rechtvaardiging van haar besluit om slechts gedeeltelijke openbaarmaking van de betrokken documenten te verstrekken. Hij was derhalve van mening dat de Commissie, door niet naar behoren te motiveren waarom zij de toegang tot de drie brieven van Porsche AG aan oud-vicevoorzitter Verheugen in hun geheel heeft geweigerd, een geval van wanbeheer heeft begaan. De Ombudsman maakte in dit verband een kritische opmerking.
ACHTERGROND VAN HET KLACHT
1. Klager is een niet-gouvernementele organisatie die actief is op het gebied van milieubescherming. Op 1 maart 2007 heeft hij de Commissie verzocht om toegang tot informatie en documenten die in het bezit zijn van het directoraat-generaal (DG) Ondernemingen en industrie en voormalig vicevoorzitter Verheugen. De gevraagde informatie en documenten hadden betrekking op vergaderingen tussen de Commissie en vertegenwoordigers van autofabrikanten, tijdens welke de aanpak van de Commissie met betrekking tot de kooldioxide-emissies van auto's vanaf 1 januari 2006 werd besproken. De Commissie heeft slechts gedeeltelijke toegang tot de gevraagde documenten verleend.
2. Op 25 juni 2007 heeft klager overeenkomstig artikel 7, tweede alinea[1], van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van 31 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie ("Verordening (EG) nr. 1049/2001") een confirmatief verzoek ingediend bij de Commissie, die op 9 augustus 2007 heeft geantwoord.
3. De Commissie deelde klager mee dat zij, om te beoordelen of een uitzondering op het recht van toegang, als bedoeld in artikel 4, leden 1[2] of 2,[3] van Verordening (EG) nr. 1049/2001, van toepassing was op de inhoud van de genoemde brieven, de auteurs[4] van 18 brieven die voormalig vicevoorzitter Verheugen van verschillende autofabrikanten had ontvangen, moest raadplegen. Zij gaf aan dat zij de klager na deze raadpleging toegang zou verlenen tot alle brieven waarop bovengenoemde uitzonderingen niet van toepassing waren.
4. Op 14 november 2007 deelde de Commissie klager mee dat 15 van de betrokken brieven niet onder een uitzondering op het recht van toegang vielen. De klager kreeg derhalve toegang tot deze brieven. De Commissie weigerde echter toegang te verlenen tot drie brieven die Porsche AG aan voormalig vicevoorzitter Verheugen had gestuurd. Daarbij baseerde zij haar besluit op de uitzondering van artikel 4, lid 2, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1049/2001[5], namelijk dat de openbaarmaking ervan de bescherming van de commerciële belangen van de onderneming zou ondermijnen.
ONDERWERP VAN HET ONDERZOEK
5. Klager beweerde dat de Commissie:
- de toegang tot de brieven van Porsche AG ten onrechte geweigerd op grond van artikel 4, lid 2, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1049/2001; en
- ten onrechte gedeeltelijke toegang tot de brieven van Porsche AG geweigerd op grond van artikel 4, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1049/2001[6].
Klager stelde dat de Commissie hem toegang moest verlenen tot de gevraagde brieven in hun geheel.
DE ONDERZOEK
6. De klacht werd aan de Commissie toegezonden met het verzoek om uiterlijk op 31 mei 2008 advies uit te brengen over de inhoud ervan. De Commissie verzocht om een verlenging van de termijn, die werd toegestaan tot en met 30 juni 2008. Na ontvangst van het advies van de Commissie werd het vervolgens naar de klager doorgestuurd met een verzoek om opmerkingen in te dienen. Klager diende zijn opmerkingen in op 4 september 2008.
7. Overeenkomstig artikel 3, lid 2, van het Statuut van de Ombudsman hebben de diensten van de Ombudsman op 25 september 2008 in de gebouwen van de Commissie een inspectie verricht van de documenten waarnaar klager verwees.
8. Een kopie van het inspectieverslag werd zowel aan klager als aan de Commissie toegezonden.
9. Op 27 oktober 2008 deed de Ombudsman een ontwerpaanbeveling aan de Commissie.
10. Gedurende de zes maanden na de oorspronkelijke termijn die door de Ombudsman was vastgesteld voor een antwoord op zijn ontwerpaanbeveling, heeft de Commissie herhaaldelijk om verlenging van die termijn verzocht. De Commissie verklaarde dat zij zich ervan bewust was dat zij haar antwoord op de ontwerpaanbeveling van de Ombudsman niet voor onbepaalde tijd kon uitstellen, maar dat zij er de voorkeur aan gaf alle mogelijkheden om tot overeenstemming te komen met de derde partij (Porsche AG) uitte putten in plaats van simpelweg " haar besluit om de documenten niet openbaar te maken te bevestigen". De Ombudsman heeft de Commissie al haar verzoeken om verlenging van de termijn ingewilligd.
11. Op 30 september 2009 heeft de Commissie de Ombudsman een brief gestuurd waarin zij verklaarde dat zij had besloten gedeeltelijke toegang tot de drie brieven te verlenen en derhalve bewerkte versies van de documenten had opgesteld. De Commissie heeft dit voorstel ingediend om Porsche AG gedeeltelijke toegang te verlenen. Laatstgenoemde heeft de Commissie evenwel niet in kennis gesteld van haar standpunt ter zake.
12. Op 27 oktober 2009 hebben de diensten van de Commissie verduidelijkt dat "deprocedure voor de openbaarmaking van de drie brieven niet vóór medio november 2009 kon worden voortgezet". De Commissie verklaarde voorts dat zij de Ombudsman desgewenst een kopie van de aan Porsche toe te zenden kennisgevingsbrief kon verstrekken.
13. Op 9 november 2009 zond de Ombudsman nog een brief aan de Commissie, waarin hij verzocht om i) een kopie van de kennisgevingsbrief die de Commissie aan Porsche AG had gestuurd, en ii) informatie over het resultaat van de door de Commissie ingeleide procedure om toegang te verlenen tot de desbetreffende brieven.
14. Op 4 december 2009 antwoordde de Commissie dat i) de kennisgevingsbrief binnenkort aan Porsche AG zou worden toegezonden en ii) een kopie van de kennisgevingsbrief aan de Ombudsman zou worden toegezonden. In dit verband werd opnieuw contact opgenomen met de Commissie, maar het bleek dat de kennisgevingsbrief aan Porsche op 15 december 2009 nog steeds niet was verzonden.
15. Daarom heeft de Ombudsman op 24 februari 2010 een speciaal verslag bij het Parlement ingediend waarin hij zijn bevindingen uiteenzette, namelijk dat de Commissie, door haar antwoord op zijn ontwerpaanbeveling uit te stellen en door haar toezegging om Porsche AG in kennis te stellen van haar voornemen om deze openbaar te maken niet na te komen, haar verplichting uit hoofde van artikel 13, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie[7] niet is nagekomen om in de loop van zijn onderzoek loyaal en te goeder trouw met hem samen te werken[8].
16. Op 11 maart 2010 zond de Commissie haar antwoord op de ontwerpaanbeveling van de Ombudsman, die aan klager werd toegezonden met een verzoek om opmerkingen in te dienen. Op 6 mei 2010 heeft klager zijn opmerkingen toegezonden.
ANALYSE EN CONCLUSIES VAN DE OMBUDSMAN
A. Bewering dat geen toegang is verleend tot de relevante documenten en daarmee verband houdende vorderingen
Argumenten die oorspronkelijk aan de Ombudsman werden voorgelegd
17. Klager beweerde dat de Commissie ten onrechte (i) de toegang tot de brieven van Porsche AG had geweigerd op grond van artikel 4, lid 2, eerste streepje, van Verordening (EG) nr. 1049/2001, en (ii) gedeeltelijke toegang tot de brieven van Porsche AG op grond van artikel 4, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1049/2001. Voorts heeft zij de Commissie verzocht haar toegang te verlenen tot de gevraagde brieven in hun geheel.
18. Klager voerde aan dat de Commissie geen gedetailleerde uitleg heeft gegeven over de commerciële belangen van Porsche AG en dat zij geen rekening heeft gehouden met het hoger openbaar belang dat openbaarmaking gebiedt.
19. In haar advies voerde de Commissie aan dat de drie brieven in kwestie details bevatten over de "specifiekepositie van Porsche AG op de automobielmarkt". De Commissie verklaarde verder dat zij geen nadere gegevens over de inhoud van de brieven kon verstrekken zonder de inhoud ervan bekend te maken. Zij concludeerde dat openbaarmaking van de brieven de bescherming van de commerciële belangen van Porsche AG zou ondermijnen.
20. Bovendien wees de Commissie erop dat zij inderdaad "detoets van het algemeen belang" had uitgevoerd en concludeerde zij dat decommerciële belangen van Porsche AG zwaarder wegen dan het openbaar belang bij de openbaarmaking van de brieven. Gedeeltelijke toegang kon niet worden verleend omdat de brieven geen delen bevatten die openbaar konden worden gemaakt zonder de commerciële belangen van Porsche AG te schaden.
Inspectie van documenten door de Ombudsman
21. De diensten van de Ombudsman bezochten de gebouwen van de Commissie en controleerden de volgende documenten, die de Commissie als vertrouwelijk beschouwde:
i) De brief d.d. 28 november 2005, plus bijlagen, van de heer Wiedeking, voorzitter van Porsche AG, aan vicevoorzitter Verheugen.
ii) De brief d.d. 15 december 2006 van de heer Wiedeking aan vicevoorzitter Verheugen.
iii) De brief van Porsche AG van 2 februari 2007 met kopieën van brieven van de heer Wiedeking aan bondskanselier Merkel, voorzitter Barroso en vicevoorzitter Wallström.
iv) Een e-mailwisseling tussen de Commissie en Porsche AG waarin de Commissie Porsche AG meedeelde dat zij voornemens was de bovengenoemde brieven niet openbaar te maken.
Beoordeling door de Ombudsman die tot een ontwerpaanbeveling heeft geleid
22. Artikel 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 1049/2001 bepaalt dat deze verordening tot doel heeft een zo ruim mogelijke toegang te waarborgen tot documenten die in het bezit zijn van de Raad, het Europees Parlement en de Commissie. Volgens vaste rechtspraak van de communautaire rechterlijke instanties moeten uitzonderingen op dit beginsel strikt worden uitgelegd.
23. Om een verzoek om toegang tot documenten te kunnen behandelen, moet de Commissie de onderstaande beoordelingsreeks[9] volgen en nagaan of:
i) het gevraagde document valt onder een van de uitzonderingen van artikel 4 van verordening nr. 1049/2001;
ii) openbaarmaking van een document het beschermde belang specifiek en daadwerkelijk zou ondermijnen;
iii) er is geen hoger openbaar belang dat openbaarmaking gebiedt; en
iv) de noodzaak van bescherming geldt voor het gehele document in kwestie.
24. De Commissie weigerde klager op grond van artikel 4, lid 2, eerste streepje, van Verordening (EG) nr. 1049/2001 toegang te verlenen tot de drie brieven van Porsche AG. Deze bepaling luidt als volgt: "Deinstellingen weigeren de toegang tot een document wanneer de openbaarmaking ervan de bescherming van de commerciële belangen van een natuurlijke of rechtspersoon, met inbegrip van de intellectuele eigendom, zou ondermijnen."
25. De drie brieven van Porsche AG werden geschreven toen de Commissie de belangrijkste belanghebbenden raadpleegde over de herziening van de communautaire strategie ter vermindering van de kooldioxide-emissies van personenauto's. Het was dus waarschijnlijk dat de drie brieven informatie bevatten over de zakelijke relaties van Porsche AG. Bijgevolg had de Commissie kunnen oordelen dat zij binnen de werkingssfeer van de uitzondering van artikel 4, lid 2, eerste streepje, van verordening nr. 1049/2001 vielen.
26. In dit verband onderzocht de Ombudsman of de informatie in de relevante documenten inderdaad zo gevoelig was dat openbaarmaking ervan de commerciële belangen van Porsche AG ernstig zou schaden.
27. De enige specifieke verwijzing van de Commissie naar de inhoud van de brieven was dat "Porsche AG in deze brieven haar specifieke positie op de automobielmarkt heeft toegelicht".
28. Dit kan redelijkerwijs worden opgevat als betrekking hebbend op de commerciële belangen van Porsche AG in ruime zin, met inbegrip van haar marktaandeel; haar commerciële strategie; industriële, financiële, bancaire of commerciële gegevens, met inbegrip van informatie met betrekking tot de zakelijke relaties of contracten van de onderneming; de methoden voor de beoordeling van de kosten; en zijn bedrijfsknowhow.
29. Uit het onderzoek van de documenten door de Ombudsman bleek dat deze brieven en/of bijlagen niet uitsluitend betrekking hadden op de hierboven beschreven beschermde commerciële belangen. Bovendien kon niet worden uitgesloten dat een deel van de informatie in de brieven reeds openbaar beschikbaar was, hetzij door de onderneming zelf, hetzij door andere entiteiten, zoals de voor de sector bevoegde nationale autoriteiten, of zelfs door gespecialiseerde publicaties over de automobielindustrie.
30. In dit verband bepaalt artikel 4, lid 1, van het statuut van de Ombudsman dat de Ombudsman en zijn personeel "deinformatie of documenten die zij in het kader van hun onderzoek verkrijgen, niet openbaar mogen maken". De Ombudsman kan dus niet citeren uit documenten die de instelling als vertrouwelijk beschouwt, of er op zodanige wijze naar verwijzen dat de inhoud ervan openbaar kan worden gemaakt.
31. Zelfs indien de brieven precies de in punt 28 hierboven beschreven informatie zouden bevatten, zou dit op zich niet noodzakelijkerwijs betekenen dat de openbaarmaking ervan de commerciële belangen van Porsche AG concreet en daadwerkelijk zou ondermijnen. Zoals het Gerecht van eerste aanleg (thans het Gerecht) in een recent arrest[10] heeft geoordeeld, zou geen gevolg worden gegeven aan het algemene beginsel van een zo ruim mogelijke toegang van het publiek tot de documenten van de instellingen, indien alle informatie betreffende een onderneming en haar handelsbetrekkingen zou worden geacht onder de bescherming van commerciële belangen in de zin van artikel 4, lid 2, eerste streepje, van verordening nr. 1049/2001 te vallen.
32. De loutere verwijzing van de Commissie naarde "specifieke positie van Porsche AG op de automobielmarkt",die niet werd gestaafd door enige andere verwijzing naar de afzonderlijke feiten van de zaak, volstond niet om te concluderen dat de uitzondering van artikel 4, lid 2, eerste streepje, van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van toepassing is.
33. De Ombudsman was derhalve van oordeel dat de Commissie niet had aangetoond dat openbaarmaking van de relevante documenten de commerciële belangen van Porsche AG concreet en daadwerkelijk zou ondermijnen. Bovendien was de Ombudsman niet overtuigd door het argument van de Commissie dat gedeeltelijke toegang, indien verleend, noodzakelijkerwijs de commerciële belangen van Porsche AG zou schaden.
34. Indien de Commissie haar weigering om toegang te verlenen had willen ondersteunen door tijdens de inspectie aan te geven (en de Ombudsman de onder iv) genoemde relevante documenten te tonen) dat Porsche AG haar zelf had verzocht de brieven niet openbaar te maken, wijst de Ombudsman erop dat volgens de communautaire rechtspraak de standpunten van de derde-auteur van een document in het kader van de in artikel 4, lid 4, van verordening nr. 1049/2001 bedoelde raadpleging niet bindend zijn voor de Commissie[11]. Ondanks het verzoek van Porsche AG was de Commissie nog steeds verplicht om zelf te beoordelen of de uitzonderingen van artikel 4, lid 1 of lid 2, van verordening nr. 1049/2001 van toepassing waren.
35. Op basis van het beschikbare bewijsmateriaal kon niet worden vastgesteld of de Commissie de toets van het algemeen belang heeft uitgevoerd. Gelet op de vaststellingen in punt 33 juncto punt 23 van het onderhavige arrest, hoefde evenwel niet te worden onderzocht of er sprake was van een hoger openbaar belang bij openbaarmaking.
36. In het licht van de bovenstaande overwegingen concludeerde de Ombudsman dat de Commissie ten onrechte de toegang tot de drie brieven van Porsche AG had geweigerd op grond van artikel 4, lid 2, eerste streepje, en artikel 4, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1049/2001. Dit was een geval van wanbeheer. Daarom heeft hij overeenkomstig artikel 3, lid 6, van zijn statuut een ontwerpaanbeveling aan de Commissie gedaan. Deze ontwerpaanbeveling wordt hieronder gepresenteerd, onder de titel "Ontwerpaanbeveling".
Ontwerpaanbeveling
"DeCommissie moet volledige toegang verlenen tot de drie brieven die Porsche AG aan vicevoorzitter Verheugen heeft gestuurd, of overwegen deze gedeeltelijk openbaar te maken."
De argumenten die na zijn ontwerpaanbeveling aan de Ombudsman zijn voorgelegd
37. In haar antwoord op de ontwerpaanbeveling van de Ombudsman verklaarde de Commissie dat zij had besloten gedeeltelijke toegang te verlenen tot de drie brieven van Porsche AG aan voormalig vicevoorzitter Verheugen, en voegde zij kopieën van die brieven bij waarin bepaalde informatie was weggelaten. De Commissie verklaarde dat zij Porsche AG bij brief van 11 januari 2010 in kennis had gesteld van haar voornemen om de drie brieven gedeeltelijk openbaar te maken. Op 5 maart 2010 heeft Porsche AG de Commissie per e-mail meegedeeld dat zij het voorstel van Porsche AG voor gedeeltelijke openbaarmaking had aanvaard.
38. Tot slot betreurde de Commissie de aanzienlijke vertraging bij het beantwoorden van de ontwerpaanbeveling van de Ombudsman. In dit verband verklaarde zij dat de onderhavige zaak de eerste zaak was waarin de Ombudsman de Commissie had aanbevolen het bezwaar van een derde tegen de openbaarmaking van documenten terzijde te schuiven. De Commissie legde uit dat het antwoord vertraging opliep als gevolg van de inspanningen die zij had geleverd om met Porsche AG overeenstemming te bereiken over gedeeltelijke openbaarmaking, teneinde onnodige rechtszaken te voorkomen.
39. In haar opmerkingen over het antwoord van de Commissie wees klager erop dat de Commissie volledige toegang moest verlenen tot de drie brieven van Porsche AG.
Beoordeling door de Ombudsman na zijn ontwerpaanbeveling
40. De Ombudsman begrijpt dat de Commissie op grond van artikel 4, lid 2, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1049/2001 heeft geweigerd toegang te verlenen tot de drie brieven van Porsche AG aan voormalig vicevoorzitter Verheugen.
41. In haar oorspronkelijke advies en in het vertraagde antwoord op de ontwerpaanbeveling van de Ombudsman heeft de Commissie echter geen uitleg gegeven over de afzonderlijke feiten van de zaak die de toepassing van de bovenstaande uitzondering op de geschrapte paragrafen zouden kunnen rechtvaardigen. Zoals in punt 33 hierboven is vermeld, heeft de Commissie niet aangetoond dat de openbaarmaking van de relevante documenten in hun geheel de commerciële belangen van Porsche AG concreet en daadwerkelijk zou schaden.
42. De Ombudsman herinnert eraan dat Verordening (EG) nr. 1049/2001 in beginsel voorziet in een recht van toegang tot documenten van de Commissie en dat een besluit tot weigering van toegang slechts geldig is indien het gebaseerd is op een van de uitzonderingen van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1049/2001[12]. Uitzonderingen op dit beginsel moeten strikt worden uitgelegd[13].
43. Bovendien wijst de Ombudsman erop dat hij de Commissie niet heeft verzocht om het bezwaar van een derde tegen openbaarmaking van documenten "teniet te doen". Zoals reeds in punt 34 is opgemerkt, heeft hij erop gewezen dat dergelijke bezwaren volgens de communautaire rechtspraak niet dwingend zijn voor de Commissie. De Commissie blijft verplicht haar eigen beoordeling uit te voeren en juridisch overtuigende argumenten aan te voeren waarom volledige openbaarmaking niet mogelijk is. De Commissie heeft deze procedure niet gevolgd, zelfs niet na raadpleging van de betrokken derde. Dit is een geval van wanbeheer en de Ombudsman zal hieronder een kritische opmerking maken.
44. Ten slotte acht de Ombudsman het niet nodig nader in te gaan op de vertraging die de Commissie heeft opgelopen bij het beantwoorden van zijn ontwerpaanbeveling, die het onderwerp is geworden van een speciaal verslag dat aan het Parlement is voorgelegd. Hij erkent dat de Commissie haar spijt betuigt en vertrouwt erop dat zij alles in het werk zal stellen om soortgelijke situaties in de toekomst te voorkomen.
B. Conclusies
Op basis van zijn onderzoek naar deze klacht sluit de Ombudsman deze af met de volgende kritische opmerking:
Door niet naar behoren te motiveren waarom zij de drie brieven van Porsche AG aan voormalig vicevoorzitter Verheugen in hun geheel heeft geweigerd, heeft de Commissie een geval van wanbeheer begaan.
De klager en de Commissie zullen van dit besluit in kennis worden gesteld.
P. Nikiforos DIAMANDOUROS
Gedaan te Straatsburg op 7 juli 2010
[1] PB L 145, blz. 43. Artikel 7, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1049/2001 bepaalt: "Ingeval van gehele of gedeeltelijke weigering kan de aanvrager binnen 15 werkdagen na ontvangst van het antwoord van de instelling een confirmatief verzoek indienen waarin hij de instelling verzoekt haar standpunt te heroverwegen."
[2] Artikel 4, lid 1, van verordening nr. 1049/2001 luidt als volgt: "Deinstellingen weigeren de toegang tot een document wanneer de openbaarmaking ervan de bescherming zou ondermijnen van:
a) het algemeen belang met betrekking tot:
— openbare veiligheid,
— defensie en militaire aangelegenheden,
— internationale betrekkingen,
— het financiële, monetaire of economische beleid van de Gemeenschap of van een lidstaat;
b) de persoonlijke levenssfeer en de integriteit van het individu, met name in overeenstemming met de communautaire wetgeving inzake de bescherming van persoonsgegevens."
[3] Artikel 4, lid 2, van verordening nr. 1049/2001 luidt als volgt: "Deinstellingen weigeren de toegang tot een document wanneer de openbaarmaking ervan de bescherming zou ondermijnen van:
— commerciële belangen van een natuurlijke of rechtspersoon, met inbegrip van intellectuele eigendom;
— gerechtelijke procedures en juridisch advies,
— het doel van inspecties, onderzoeken en audits, tenzij een hoger openbaar belang openbaarmaking gebiedt".
[4] Artikel 4, lid 4, van verordening nr. 1049/2001 luidt als volgt: "Watdocumenten van derden betreft, raadpleegt de instelling de derde om te beoordelen of een uitzondering in lid 1 of lid 2 van toepassing is, tenzij duidelijk is dat het document al dan niet openbaar wordt gemaakt."
[5] Zie voetnoot 5.
[6] Artikel 4, lid 6, van verordening nr. 1049/2001 luidt als volgt: "Indien slechts delen van het gevraagde document onder een van de uitzonderingen vallen, worden de overige delen van het document vrijgegeven."
[7] Artikel 13, lid 2, VEU luidt als volgt: "Elkeinstelling handelt binnen de grenzen van de haar bij de Verdragen verleende bevoegdheden en overeenkomstig de daarin vastgestelde procedures, voorwaarden en doelstellingen. De instellingen werken op loyale wijze samen.";
[8] Het verslag is beschikbaar op de website van de Ombudsman op het volgende adres: http://www.ombudsman.europa.eu/cases/specialreport.faces/en/4639/html.bookmark
[9] Overeenkomstig arrest van 30 januari 2008, Terezakis/Commissie (T-380/04, Jurispr. blz. II-11), punt 88.
[10] Zie zaak T-380/04, Terezakis/Commissie, punt 93, Jurispr. 2008, blz. II-11.
[11] Idem, punt 60.
[12] Zaak C-64/05, Zweden/Commissie, Jurispr. 2007, blz. I-11389, punt 57, en zaak C-266/05 P, Sison/Raad, Jurispr. 2007, blz. I-1233, punt 62.
[13] Zaak C-64/05, Zweden/Commissie, Jurispr. 2007, blz. I-11389, punt 66; Zaak C-266/05 P, Sison/Raad, Jurispr. 2007, blz. I-1233, punt 63.
- Export
- Short link
- Subscribe to the case
- Get notified by email when the case is updated
- Get notified by RSS when the case is updated
- Share this page onTwitterFacebookLinkedin